17 februari 2025

Cursus over onregelmatige werkwoorden in het Engels - TOEIC® voorbereiding

Een docent van top-students.com legt onregelmatige werkwoorden in het Engels uit op een krijtbord. Deze cursus is een gespecialiseerde TOEIC® cursus ontworpen voor uitmuntendheid op het TOEIC® examen.

Introductie

Hier vind je een niet-uitputtende lijst van onregelmatige werkwoorden in het Engels. Voor elk werkwoord hebben we een kans toegevoegd (hypothetisch en niet-officieel, gebaseerd op onze eigen observaties) dat dit werkwoord voorkomt in de TOEIC®.

Het doel is dat je inzicht krijgt in welke woorden het meest voorkomen in de TOEIC®.

Deze basis zal zeer nuttig zijn omdat het je een minimale woordenschat geeft, waardoor je het TOEIC® gemakkelijker kunt benaderen.

Onregelmatige werkwoorden TOEIC®

Stam werkwoord	Past Simple	Past Participle	Vertaling	Kans
abide	abode	abode	respecteren/zich houden aan	10%
arise	arose	arisen	opduiken/ontstaan	20%
awake	awoke	awoken	ontwaken	15%
be	was	been	zijn	95%
bear	bore	borne	dragen/steunen	25%
beat	beat	beaten	slaan	30%
become	became	become	worden	95%
begin	began	begun	beginnen	80%
bend	bent	bent	buigen	25%
bet	bet	bet	wedden	20%
bid	bid	bid	bieden, een bod doen	15%
bind	bound	bound	binden, verbinden	20%
bite	bit	bitten	bijten	15%
bleed	bled	bled	bloeden	10%
blow	blew	blown	blazen	25%
break	broke	broken	breken	80%
breed	bred	bred	fokken (dieren)	15%
bring	brought	brought	brengen	95%
build	built	built	bouwen	80%
burn	burnt	burnt	verbranden	20%
burst	burst	burst	barsten	15%
buy	bought	bought	kopen	95%
cast	cast	cast	werpen, rollen verdelen	20%
catch	caught	caught	vangen	80%
choose	chose	chosen	kiezen	50%
cling	clung	clung	zich vastklampen	15%
come	came	come	komen	95%
cost	cost	cost	kosten	80%
creep	crept	crept	kruipen	15%
cut	cut	cut	snijden	80%
deal	dealt	dealt	uitdelen	25%
dig	dug	dug	graven	20%
do	did	done	doen	95%
draw	drew	drawn	tekenen	50%
dream	dreamt/dreamed	dreamt/dreamed	dromen	20%
drink	drank	drunk	drinken	50%
drive	drove	driven	rijden	50%
dwell	dwelt/dwelled	dwelt/dwelled	wonen	10%
eat	ate	eaten	eten	80%
fall	fell	fallen	vallen	50%
feed	fed	fed	voeden	30%
feel	felt	felt	(zich) voelen	80%
fight	fought	fought	vechten	30%
find	found	found	vinden	95%
flee	fled	fled	vluchten	15%
fling	flung	flung	gooien	10%
fly	flew	flown	vliegen	30%
forbid	forbade	forbidden	verbieden	20%
forecast	forecast	forecast	voorspellen	20%
foresee	foresaw	foreseen	voorzien/aanvoelen	15%
foretell	foretold	foretold	voorspellen	10%
forget	forgot	forgotten	vergeten	50%
forgive	forgave	forgiven	vergeven	25%
forsake	forsook	forsaken	verlaten	15%
freeze	froze	frozen	bevriezen	30%
get	got	got	krijgen	95%
give	gave	given	geven	95%
go	went	gone	gaan	95%
grind	ground	ground	malen	15%
grow	grew	grown	groeien	50%
hang	hung	hung	ophangen	25%
have	had	had	hebben	95%
hear	heard	heard	horen	80%
hide	hid	hidden	(zich) verstoppen	30%
hit	hit	hit	slaan	50%
hold	held	held	vasthouden	80%
hurt	hurt	hurt	(zich) pijn doen	50%
keep	kept	kept	behouden	80%
kneel	knelt/kneeled	knelt/kneeled	knielen	10%
knit	knit	knit	breien	10%
know	knew	known	weten	95%
lay	laid	laid	neerleggen	30%
lead	led	led	leiden	50%
lean	leaned/leant	leaned/leant	leunen/zich buigen	15%
leap	leaped/leapt	leaped/leapt	springen	20%
learn	learnt	learnt	leren	50%
leave	left	left	verlaten/weggaan	80%
lend	lent	lent	lenen	30%
let	let	let	toestaan	80%
lie	lay	lain	liggen	30%
light	lit	lit	aansteken	25%
lose	lost	lost	verliezen	80%
make	made	made	maken	95%
mean	meant	meant	betekenen	80%
meet	met	met	ontmoeten	80%
mow	mowed	mown	maaien (het gras)	10%
overcome	overcame	overcome	overwinnen	30%
partake	partook	partaken	deelnemen aan	10%
pay	paid	paid	betalen	95%
put	put	put	zetten	95%
quit	quit	quit	stoppen	20%
read	read	read	lezen	80%
rid	rid	rid	zich ontdoen van	15%
ride	rode	ridden	fietsen	50%
ring	rang	rung	bellen	25%
rise	rose	risen	stijgen	30%
run	ran	run	rennen / beheren	95%
saw	sawed	sawn	zagen	15%
say	said	said	zeggen	95%
see	saw	seen	zien	95%
seek	sought	sought	zoeken	30%
sell	sold	sold	verkopen	80%
send	sent	sent	sturen	80%
set	set	set	instellen / plaatsen	80%
sew	sewed	sewn	naaien	15%
shake	shook	shaken	schudden	30%
shear	sheared	shorn	scheren (dieren)	10%
shed	shed	shed	verliezen (haar, bladeren)	10%
shine	shone	shone	schitteren	20%
shoe	shod	shod	beslaan (schoenen)	10%
shoot	shot	shot	schieten	30%
show	showed	shown	tonen	50%
shut	shut	shut	sluiten	25%
sing	sang	sung	zingen	30%
sink	sank	sunk	zinken	25%
sit	sat	sat	zitten	80%
slay	slew	slain	doden, vermoorden	10%
sleep	slept	slept	slapen	50%
slide	slid	slid	glijden	20%
slit	slit	slit	splijten	15%
smell	smelt/smelled	smelt/smelled	ruiken	25%
sow	sowed	sown	zaaien	10%
speak	spoke	spoken	spreken	95%
speed	sped	sped	snel gaan	20%
spell	spelt	spelt	spellen	20%
spend	spent	spent	uitgeven	80%
spill	spilt	spilt	morsen	15%
spin	spun	spun	draaien, spinnen	20%
spit	spat/spit	spat/spit	spugen	10%
split	split	split	splijten	20%
spoil	spoilt	spoilt	verwennen	15%
spread	spread	spread	verspreiden	25%
spring	sprang	sprung	springen / opspringen	15%
stand	stood	stood	staan	80%
steal	stole	stolen	stelen / roven	30%
stick	stuck	stuck	plakken	25%
sting	stung	stung	steken	15%
stink	stank	stunk	stinken, doen walmen	10%
stride	strode	stridden	snel stappen	10%
strike	struck	struck	slaan	30%
strive	strove	striven	zich inspannen	15%
swear	swore	sworn	zweren	25%
sweep	swept	swept	vegen	20%
swell	swelled	swollen	zwellen/uitzetten	15%
swim	swam	swum	zwemmen	25%
swing	swung	swung	schommelen	15%
take	took	taken	nemen	95%
teach	taught	taught	onderwijzen	95%
tear	tore	torn	scheuren	25%
tell	told	told	vertellen / zeggen	95%
think	thought	thought	denken	95%
throw	threw	thrown	gooien / werpen	50%
thrust	thrust	thrust	duwen	10%
tread	trod	trodden	betreden (iets)	10%
undergo	underwent	undergone	ondergaan	20%
understand	understood	understood	begrijpen	95%
undertake	undertook	undertaken	zich bezighouden met / ondernemen	20%
upset	upset	upset	van streek maken	15%
wake	woke	woken	wakker maken	30%
wear	wore	worn	dragen	50%
weave	wove	woven	weven	10%
weep	wept	wept	huilen	20%
win	won	won	winnen (spel)	80%
wind	wound	wound	opwinden/draaien (horloge)	15%
withdraw	withdrew	withdrawn	opnemen/terugtrekken	25%
withhold	withheld	withheld	achterhouden	20%
withstand	withstood	withstood	weerstaan	15%
wring	wrung	wrung	uitwringen	10%
write	wrote	written	schrijven	95%
broadcast	broadcast	broadcast	uitzenden	20%
deal (with)	dealt	dealt	zich bezighouden met	25%
shrink	shrank	shrunk	(krimpen)	15%

Conclusie

Als je meer wilt leren over Engelse grammatica, raden wij deze artikelen aan: