Cursus over partikelwerkwoorden - TOEIC® voorbereiding

Een partikelwerkwoord (ook wel « phrasal verb » genoemd) **is een werkwoord waaraan een klein woord wordt toegevoegd (vaak up, out, in, off, on, over, away, enz.). Bijvoorbeeld, « to look » betekent « kijken », maar « to look after » betekent « zorgen voor / op iemand passen » en « to look up to » betekent « bewonderen ».
Deze partikels spelen een essentiële rol: ze kunnen het betekenis van het werkwoord volledig veranderen of het een bijzondere nuance geven. Hier volgt een typisch voorbeeld:
- To break : breken
- To break down : pech krijgen / emotioneel instorten
- To break in : inbreken
- To break up : uit elkaar gaan (een relatie beëindigen)
1. Hoe worden partikelwerkwoorden gevormd?
Het basisprincipe is eenvoudig: je combineert een werkwoord met een partikel. De partikel kan zijn
- Een prepositie (in, on, at, by, after, for, enz.).
- To run into someone (iemand toevallig tegenkomen)
- Een adverb (up, down, away, off, enz.).
- To sit down (gaan zitten)
- To go away (weggaan)
Soms gebruik je twee partikels, en dan spreek je van een phrasal-prepositional verb.
- To put up with something (iets tolereren)
→ hier is de partikel « up with ».
2. De verschillende categorieën partikelwerkwoorden
A. Transitieve en intransitieve partikelwerkwoorden
- Transitief: Zij hebben een object (direct of indirect) nodig.
- To put out a fire (een brand blussen) → « a fire » is het object.
- To hand in a paper (een verslag inleveren) → « a paper » is het object.
- Intransitief: Zij hebben geen object nodig.
- To break down (pech krijgen) → geen specifiek object genoemd.
- To go away (weggaan) → er volgt niets direct op het werkwoord.
Het directe object (Direkt Object) vult het werkwoord direct aan, zonder prepositie. Je vindt het door de vraag "wat?" of "wie?" te stellen na het werkwoord. → Ik eet een appel. → Ik eet WAT? een appel
Het indirecte object (Indirekt Object) vult het werkwoord aan met een prepositie (aan, van, voor, enz.). Je vindt het door te vragen "aan wat?", "aan wie?", "van wat?", enz. → Ik praat met mijn vriend. → Ik praat MET WIE? met mijn vriend.
Uitzondering met voornaamwoorden
Als het object een voornaamwoord is, moet het tussen het werkwoord en de partikel geplaatst worden.
- ✅ I turned it off.
❌ I turned off it. - ✅ She picked him up.
❌ She picked up him. - ✅ Can you put it on?
❌ Can you put on it?
B. Scheidbare en onscheidbare partikelwerkwoorden (voor transitieve werkwoorden)
- Scheidbaar: Je kunt het object tussen het werkwoord en de partikel zetten, of na de partikel.
- To turn off the light = To turn the light off
« off » kan na « light » of direct na « turn » worden geplaatst. - Turn off the TV = Turn the TV off
(zet de tv uit) - Pick up the phone = Pick the phone up
(neem de telefoon op)
- To turn off the light = To turn the light off
- Onscheidbaar: Het object kan niet tussen het werkwoord en de partikel worden gezet. Het komt altijd na de partikel.
- To look after someone
(voor iemand zorgen)- Je kunt niet zeggen « To look someone after ».
- Je zegt altijd: « I look after my nephew every weekend ».
- To look after someone
C. Werkwoorden met twee partikels (phrasal-prepositional verbs)
Sommige werkwoorden combineren twee partikels, en het object moet altijd achteraan geplaatst worden:
- To put up with something (tolereren)
- I can't put up with the noise anymore!
- To look forward to something (uitkijken naar)
- I’m looking forward to the holidays.
- To get on with someone (goed kunnen opschieten met)
- He gets on with his new colleagues really well.
4. Letterlijke vs. figuurlijke betekenis
Partikelwerkwoorden kunnen een letterlijke betekenis hebben, dicht bij de betekenis van de partikel, of een figuurlijke betekenis die volledig verschilt van het basiswerkwoord. Daarom is het belangrijk om deze werkwoorden afzonderlijk te leren en de meest voorkomende goed te kennen.
- Betekenis dicht bij werkwoord en partikel:
- To come in : binnenkomen (vrij direct: « komen » + « naar binnen »)
- To go out : naar buiten gaan (zelfde logica: « gaan » + « naar buiten »)
- Figuurlijke betekenis (niet altijd voorspelbaar):
- To bring up a topic : een onderwerp ter sprake brengen, het in een gesprek introduceren
- To bring up a child : een kind opvoeden
- To give up : opgeven, ergens mee stoppen
- To make up a story : een verhaal verzinnen, liegen
- To take off : opstijgen (voor een vliegtuig) of zelfs veel succes hebben
- His career took off suddenly.
5. Lijst van enkele veelvoorkomende partikelwerkwoorden
Hier volgt een overzicht van veelgebruikte partikelwerkwoorden:
Phrasal Verb | Betekenis | Voorbeeld |
---|---|---|
Get up | Opstaan | I get up at 7 AM every day. |
Wake up | Wakker worden | He wakes up late on weekends. |
Put on | Aantrekken (een kledingstuk) | She put on her jacket before going out. |
Take off | Uittrekken (een kledingstuk) / opstijgen | She took off her shoes. / The plane took off at 9 AM. |
Look for | Zoeken | I’m looking for my keys. |
Look after | Zorgen voor | I look after my younger brother when my parents are away. |
Look up to | Bewonderen | I look up to my mother; she’s my role model. |
Look forward to | Uitkijken naar | I’m looking forward to my birthday party. |
Turn on / Turn off | Aanzetten / uitzetten | Could you turn on the lights? / Turn off the TV, please. |
Pick up | Oprapen / ophalen / leren | Pick up your clothes. / I’ll pick you up at 8 PM. / He picked up Spanish. |
Give up | Opgeven | I will never give up on my dreams. |
Bring up | Een kind opvoeden / een onderwerp ter sprake brengen | She was brought up by her grandparents. / He brought up the issue at the meeting. |
Catch up (with) | Inhalen (achterstand, niveau) / bijwerken | I need to catch up on my reading. / You go ahead; I’ll catch up with you later. |
Carry on | Doorgaan | Carry on with your work. |
Run into | Toevallig tegenkomen | I ran into an old friend at the supermarket. |
Hold on | Even wachten / niet ophangen | Please hold on, I’ll check the information. |
Find out | Ontdekken, informatie te weten komen | I found out that he had moved to another city. |
Work out | Een probleem oplossen / sporten | We need to work out a better strategy. / I work out at the gym three times a week. |
Throw away | Weggooien | Don’t throw away the receipts; you might need them. |
Sort out | Oplossen, organiseren | We need to sort out this issue before the deadline. |
Give in | Toegeven, opgeven | He finally gave in to the pressure. |
Call off | Afzeggen | They called off the meeting due to bad weather. |
Break down | Pech krijgen / emotioneel instorten | My car broke down on the highway. / She broke down in tears. |
Break up | Uit elkaar gaan | They broke up after five years together. |
Set up | Oprichten, opzetten | They set up a new company last year. |
Put up with | Tolereren | I can’t put up with this noise anymore. |
Take over | Overnemen | The company was taken over by a competitor. |
Back up | Back-uppen / ondersteunen | You should back up your files. / He backed up his friend during the argument. |
Come across | Tegenkomen, toevallig vinden | I came across an interesting article online. |
Hang up | Ophangen (telefoon) | She hung up before I could say goodbye. |
Go over | Doornemen, bekijken | Let’s go over the details before the presentation. |
Turn down | Afwijzen | He turned down the job offer. |
Bring in | Introduceren, invoeren | The company brought in new regulations last month. |
Run out of | Geen ... meer hebben | We ran out of milk this morning. |
Show up | Op komen dagen, verschijnen | He showed up late to the meeting. |
Make up | Verzinnen / het goedmaken | He made up an excuse. / They made up after the argument. |
Go through | Doormaken, ondergaan | She went through a tough time last year. |
Drop in | Onverwachts langskomen | She dropped in to say hello. |
Fall through | Mislukken, niet doorgaan | Our vacation plans fell through due to bad weather. |
Get in touch | Contact opnemen met | I need to get in touch with my lawyer. |
Keep up with | Bijhouden, gelijke tred houden | He walks so fast I can’t keep up with him. |
Look up | Opzoeken (informatie in een woordenboek, op internet) | I looked up the meaning of the word online. |
Make up for | Goedmaken, compenseren | She tried to make up for her mistake by apologizing. |
Narrow down | Beperken, een lijst met opties verkleinen | We need to narrow down the candidates to three finalists. |
Own up to | Toegeven, bekennen | He owned up to breaking the vase. |
Step down | Aftreden, zich terugtrekken uit een functie | The CEO decided to step down after ten years in office. |
Conclusie
Partikelwerkwoorden zijn een essentieel onderdeel van beheersing van alledaags Engels, en komen heel vaak voor in de TOEIC® Reading en Listening. Hoewel ze in het begin verwarrend kunnen zijn door hun vele betekenissen en complexe structuur (scheidbaar of niet, transitief of intransitief), maakt oefening het mogelijk ze te herkennen en natuurlijk te gebruiken.